Vertrouwen is Loslaten

In de afgelopen weken viel me weer eens op hoe verschillend het temperament van de verschillende regeringsleiders is. Aan de ene kant bondskanselier Merkel die heel nuchter over de bedreiging door het Corona-virus sprak, en over de maatregelen die onder de gegeven omstandigheden nodig zijn. Aan de andere kant de Franse presi­dent Macron die het dramatische beeld van een land in oorlog opriep, waarin het virus de vijand is, die bevochten en – uiteraard! – overwonnen moet worden. Maar één ding was in alle toespraken van de verschillende regeringsleider eender: er werd met grote ernst gesproken.

Dat is ook begrijpelijk, want de dreiging komt voor ons allemaal heel dichtbij. Deze cri­sis doet een appèl op angsten die diep in ons allemaal zitten. En die angsten verbin­den ons niet alleen met elkaar maar ook met mensen die in de bijbel aan het woord ko­men – de dichter van Psalm 91, bijvoorbeeld. Wanneer hij spreekt over ‘de pest die rondwaart in het donker’ en ‘de plaag die toeslaat midden op de dag’ (v. 6), dan her­ken­nen wij zózeer onze eigen situatie daarin, dat het lijkt alsof de psalm slechts enkele da­gen geleden geschreven is en de dichter bij het schrijven juist ons op het oog had.

Wij leven in het rijke Westen in een maatschappij waar we in vele opzichten behoed en beschermd zijn. Hier zijn allerlei sociale voorzieningen zoals de thuiszorg, de buurt­hulp, de huursubsidie, de ondersteuning voor wie geen inkomen heeft. Bovendien zijn er ook allerlei verzekeringen die we af kunnen sluiten (en die de meesten van ons ook wel daadwerkelijk afgesloten zullen hebben): een inboedelverzekering, een verzeke­ring voor gevallen van wettelijke aansprakelijkheid, een lijfrentepolis, een rechtsbij­stands­verzekering. Al die verzekeringen bieden een heel vlechtwerk van bescherming tegen de wisselvalligheden van het leven.

Maar ondanks al die verzekeringen zijn er soms toch momenten waarop we ons er van bewust worden, dat je je niet tegen álles kunt verzekeren – in ieder geval niet tegen het leven zèlf. Zelfs in onze maatschappij kan het gebeuren dat je leven je door een on­gelukkige samenloop van omstandigheden zomaar om de oren vliegt. Een Corona-virus, zó klein dat je het met een gewone microscoop niet kunt zien, heeft het ver­mogen ons hele leven op zijn kop te zetten. Hoe voorzichtig je ook bent – tijdens het boodschappen doen kun je alsnog besmet raken en ziek worden – ernstig ziek zelfs.

Psalm 91 neemt ons volledig serieus, met al die verborgen oer-angsten in ons, met het diep in ons sluimerende besef dat ons leven in wezen altijd aan een zijden draadje hangt. Daarom nemen we gretig de woorden van de psalmist in ons op als hij schrijft: ‘Al vallen er duizend aan je linkerzijde en tienduizend aan je rechterhand, jou zal niets overkomen’. Dat is toch beter nog dan elke verzekering waar je voor moet betalen!

Maar er blijft iets knagen. Want is dit niet erg naïef? De realiteit is toch heel anders? Er zijn toch ook heel gelovige mensen gestorven aan het Corona-virus? Alleen in Italië zijn er al meer dan honderd priesters aan overleden, van wie we toch mogen aanne­men dat zij op God vertrouwden. Het is zo’n prachtige belofte, die we ook zo graag zouden willen geloven, maar we lopen ermee vast.

Er zijn twee dingen die ons kunnen helpen bij het lezen van deze psalm. Allereerst helpt het als we deze woorden niet allereerst op onszelf en ons lijfsbehoud betrekken, maar op God. De dichter wil ons niet vertellen dat het geloof een all-round verzekering is, waarmee we God als het ware tot onze dienaar kunnen maken. Alsof God, wanneer wij maar ijverig genoeg geloven, als een dienaar in de coulissen van ons leven komt staan om elk willekeurig brandje per omgaande te blussen. Nee, de psalm wil ons over een God vertellen, die onze toevlucht wil zijn, niet vóór de nood, maar ìn de nood.

We moeten de psalm namelijk – dat is het tweede wat ons kan helpen om te verstaan wat hij wel en niet wil zeggen – niet van het begin, maar van het einde uit lezen. Hij is niet bedoeld als een ‘tegeltjes-wijsheid’ (v. 1 en 2: ‘Wie in de beschutting van de Aller­hoogste woont, zegt tegen de Eeuwige: Mijn toevlucht, mijn vesting, op U vertrouw ik!’), die altijd ‘waar’ is en vervolgens voor allerlei situaties uitgewerkt wordt. De dichter komt weliswaar pas aan het einde van de psalm bij de Eeuwige uit, maar vanaf het begin wilde hij naar deze God toe. En wanneer hij eenmaal bij Hem uitgekomen is, hoeft hij niets meer te zeggen, dan neemt de Eeuwige zèlf het woord, en wel met een belofte. Dan blijkt ook dat degene die deze God liefheeft en met zijn Naam (zijn repu­tatie, het profiel dat Hij met al zijn daden van verlossing en bevrijding opgebouwd heeft) vertrouwd is, niet gevrijwaard blijft voor de nood: ‘Roept zij mij aan, ik geef antwoord, in de nood zal ik bij haar zijn, haar bevrijden en met roem overladen’ (v. 15).

Het méést waar zijn de slotwoorden van de psalm wanneer we ze op Jezus Christus betrekken. Hij had zijn God en Vader innig lief, Hij was volledig met zijn ‘Naam’ ver­trouwd. Hij heeft Hem aangeroepen, om Hem geschreeuwd. Aan het kruis kreeg Hij geen antwoord, maar op de Paasmorgen riep zijn Vader Hem uit het graf, bevrijdde Hem en overlaadde Hem met roem: als gemeente van Jezus Christus raken wij over Hem immers niet uitgepraat en uitgezongen, en alle engelen in de hemel raken over Hem niet uitgezongen.

Maar Hij heeft deze woorden ook voor ons volledig waar gemaakt: ‘in de nood zal ik bij je zijn’. De God van Israël, de God van Jezus Christus staat niet ergens – ver weg of dichtbij – buiten ons leven en helpt ons een beetje. Hij, die niet zonder God kan zijn, is de godverlatenheid van onze wereld en van ons leven ingegaan en heeft daar alle nood gedragen, is eraan gestorven (Hij kàn immers niet zonder God zijn!). Maar door­dat Hij de godverlatenheid in ging, is nu zelfs die godverlatenheid niet meer zonder – God. Dáárom is er voor wie op de God en Vader van Jezus Christus vertrouwt, geen kwaad dat hem of haar wezenlijk kan bereiken. Het ìs er wel, maar het kan ons nooit van God vervreemden, want juist ìn het kwaad bewijst Hij zich als onze God. Of, met de woorden van Gert Landman (Lied 416:3): Ga met God en Hij zal met je zijn: / in zijn liefde je bewaren, / in de dood je leven sparen. / Ga met God en Hij zal met je zijn.

Kees den Hertog