Alles heeft zijn tijd

Prediker 3:1-15

Alles heeft zijn tijd, schrijft Prediker. Komt tijd komt raad, zeggen wij. Of tijd is geld. De tijd heelt alle wonden, zeggen wij ook. En de tijd gaat zo snel voorbij. Maar wat is tijd nou eigenlijk precies? Wat is immers tijd, schrijft de kerkvader Augustinus uit de 4e en 5e eeuw in zijn Belijdenissen: Als niemand het me vraagt, dan weet ik het; als ik het wil uitleggen aan iemand die me ernaar vraagt, dan weet ik het niet.

Wat is tijd? Is de tijd als een rivier die onophoudelijk stroomt? In één richting en zonder ommekeer? En is de mens aan haar getijden onderworpen? Niet de tijd gaat voorbij, maar jij en ik, dichtte Rutger Kopland. Of is de tijd een kringloop van steeds terugkerende gebeurtenissen? Het ritme van dag en nacht. De dagen van de week, die elkaar opvolgen. En de seizoenen die ons leven ieder jaar opnieuw structuur geven. Wat is tijd? Tijd is relatief, ontdekte Albert Einstein. Tijd is geen absoluut gegeven, maar gebonden aan verschillende coördinaten in de natuur. Dat is wetenschappelijk bewezen. En zo ervaren wij dat ook subjectief. Soms verloopt de tijd verschrikkelijk traag en langzaam. Wanneer we vol spanning naar iets uitkijken of vol zorgen een bericht afwachten. Dan weer gaat de tijd veel te snel voorbij. Wanneer wij het naar de zin hebben. En hoe ouder wij worden, des te sneller gaat de tijd voorbij, stellen wij vast.

Alles heeft zijn tijd, schrijft Prediker. En hij beschrijft vervolgens in zeven paren van tegenstellingen, waaruit die tijd dan wel bestaat. De tijd herhaalt zich, stelt Prediker vast. Zij draait om zich zelf. En de wijsheidsleraar uit de 3e eeuw voor Christus vraagt zich cynisch af: Welk voordeel heeft de mens van datgene waarvoor hij zich aftobt? Het leven lijkt bij tijden een door God opgelegde kwelling, zo stelt hij vast. Niet alleen in dit gedicht lijkt Prediker fatalistisch en pessimistisch. Ook in andere teksten schijnt hij een nihilist te zijn. En het zal u niet verwonderen, dat Prediker het laatste boek is, dat bij de canonisering in de Bijbel opgenomen werd. En toch. Het boek van de wijsheidsleraar, die een zoon van David genoemd wordt, heeft wel een plaats gekregen in de Bijbel. En gelukkig maar. Ik ben er blij om. Want het boek neemt onze ervaringen van levenstijd wel degelijk serieus. De Nederlandse theoloog Nico ter Linden noemt Prediker een randfiguur. En, zo stelt hij, juist randfiguren zijn voor de kerk het boeiendst. En ik denk dat hij gelijk heeft. Omdat randfiguren uitdagen en verder denken. Prediker denkt verder. En daagt uit. In Godsnaam.

Als wijsheidsleraar in de Grieks-Hellenistische tijd behoort het tot zijn vak, de filosofische wereld te doorlichten en te reflecteren. En zo neemt Prediker of Kohelet, zoals zijn eigenlijke naam of functie luidt, de gedachten over de tijd uit zijn tijd op. De tijd als kringloop. Als een gebeuren van komen en gaan, waaraan de mens onderhevig is. Deze tijd is berekenbaar. Zoals wij onze horloges gebruiken. De Grieken noemen deze tijd Chronos. Berekenbare tijd. Je kunt er de klok op gelijk zetten. Dat het zomer wordt. Of dat er gebaard wordt. Dat er oorlog uitbreekt. Of misschien ook wel, dat er een virus van de dieren op mensen overgaat. Of dat er overstromingen kunnen plaatsvinden. Berekenbare tijd. Vastgelegd. Wat is, was er reeds lang, en wat zijn zal, is reeds lang geweest. De kringloop van het leven.

En wat anders blijft er voor de mens over, dan zich dan maar tegoed te doen aan eten en drinken. Kortom, als iemand eet en drinkt en het goede geniet bij zijn zwoegen, dan is dat een gave Gods, schrijft Prediker. Wanneer het leven vastgelegd en zwoegen is, geniet dan tenminste van dat, wat er nog overblijft, om van te genieten. Dat klinkt voor protestantse of calvinistische oren allicht bevreemdend. Maar het staat er wel. In de Bijbel. En het is uitgerekend de theoloog en verzetsstrijder Dietrich Bonhoeffer, die er in zijn brieven en aantekeningen uit de gevangenis op wijst, dat wij niet vromer moeten zijn dan God zelf. Want dat, wat er aan goeds is, is een gave van God. Maar is dat het dan? Is dat de boodschap van Prediker? Nuchter, pragmatisch, berustend, maar uiteindelijk weinig hoopgevend!?

In bijzonder sprekende beelden beschrijft de Nederlandse theoloog en dichter Hans Bouma, hoe Prediker zelf niet genoegen wil nemen met de kringloop van de tijd. Hoe hij tijdens zijn colleges al peinzend de voorstellingen keert en wendt en draait. Om dan bij een uiterst spannende gedachte uit te komen. Zijn het de woorden en klanken van de eeuwenoude Psalmen, die in hem opstijgen? Mijn tijden zijn in uw hand getuigt Psalm 31. En Zijn liefde duurt in eeuwigheid belijdt Psalm 118. Zijn het de woorden en klanken van die eeuwenoude Psalmen die in hem beginnen te zingen? Want Prediker breekt de kringloop van de tijd ineens open. En waar zijn tijdsgeest in de cirkel van de tijd vastloopt, daar getuigt hij plotseling: God zoekt weer op, wat voorbijgegaan is.

God zoekt weer op, wat voorbijgegaan is. Dat betekent, dat God er op terug komt, vertaalt Hans Bouma deze verrassende woorden. God komt erop terug. Op het verleden van de wereld. Maar ook op mijn verleden. Op datgene, wat er gebeurd is. God komt erop terug. Niet om het zo te laten staan, maar om ons verleden uit de vergetelheid te verheffen. En uit de zinloosheid.

God zoekt weer op, wat voorbijgegaan is. Om te zien, wat er aan angst en schuld op aarde en in ons bestaan was. En dan te vergeven en te helen. Maar ook om te zien wat er aan vertrouwen en liefde in de wereld en in ons leven was. En dan dit vertrouwen en deze liefde tot bouwstenen van de toekomst te maken. Want als en wanneer God het verleden opzoekt, dan kan het niet anders, of Hij doet dat met het oog op de toekomst, die Jezus later Gods Koninkrijk zal noemen.

God zoekt weer op, wat voorbijgegaan is. Dat betekent, dat wij niet aan een eeuwige kringloop van de tijd overgeleverd zijn, maar aan een eeuwige God, die deze wereld en ons mensen in de ruimte van de toekomst stelt. God staat boven de kringloop van de tijd. Of, zoals Augustinus het formuleerde: De tijd is schepsel. Zij behoort net als wij mensen tot de schepping. Vóór de schepping was er geen tijd. De tijd is door God geschapen. En als zodanig, geen lot of fatum. Maar een kostbare gave die ons in onze kwetsbare handen gelegd is. En tegelijkertijd ook opgave.

Want hoe gaan wij met de tijd om? Mensen kunnen slaaf zijn van de tijd. Dan onderwerpen zij zich zelf aan de klok en de uren. Ik heb geen tijd, zeggen wij vaak. En het klopt. Het leven is druk. Maar eigenlijk klopt het ook weer niet. Want tijd is er wel degelijk. De vraag is alleen hoe ik op dat ogenblik die tijd invul. Slaaf zijn van de tijd. Dat zijn wij niet alleen wanneer wij het druk hebben. Maar ook op die momenten, waarop wij ons vervelen. Dan leveren wij ons passief over aan het gegeven van de tijd. Zonder er actief iets mee te doen. Tijd is gave en opgave tegelijk. En dan is het zaak om goed te onderscheiden, hoe die tijd dan ook ingevuld wordt. Want er zijn ogenblikken waarop het juiste doen net verkeerd is. Of het verkeerde doen op dat moment net juist. Soms kan een leugen de waarheid dienen. Of de dood het leven. Alles heeft zijn tijd.

De tijd. Stroom en kringloop is zij, zoals wij die als zodanig ook ervaren. Maar dan wel met een richting, belijdt Prediker. Doelgericht. In een zinvol verband. En te midden van de stroom en cirkelgang van de tijd is er schijnbaar iets in de mens, dat dat perspectief dan ook waarneemt. Ook heeft Hij de eeuw in hun hart gelegd, schrijft Prediker. De Friese Bijbelvertaling gaat nog iets verder: Hy hat har begryp foar de yvichheid jûn, vertelt zij. Zoals ook Luther de woorden van Prediker weergeeft: Er hat die Ewigkeit in ihr Herz gelegt.

God heeft de mens het besef van eeuwigheid in het hart gelegd. Beleven wij onze tijd zo, dan verandert zij van Chronos in Kairos, zoals de Grieken hoogwaardige tijd noemen. Dan verandert zij van berekenbare tijd in vervulde tijd. En schenken wij elkaar van die tijd, dan bewegen wij ons nu al midden in Gods eeuwigheid.

Rens Dijkman