Eer voor God in de hemel

Voor veel mensen geldt: het is niet echt Kerst geweest als we in de kerk niet het ‘Stille nacht’ en – vooral! – het ‘Ere zij God’ gezongen hebben. (Volgens mensen die veel verstand van muziek hebben, heeft het ‘Ere zij God,’ technisch gezien, een vreselijke melodie, maar daar storen de meesten van ons zich niet aan.) ‘Ere zij God’ – dat is het lied dat de engelen in de Kerstnacht zongen. Met de ‘Engelenzang’ zitten we dus dicht bij het hart van het Kerstevangelie. Maar wat zongen die engelen nu eigenlijk?

Het lied van de engelen bestaat uit twee korte regels, die in zekere zin parallel lopen: ‘Eer voor God in de hemel / en vrede op aarde bij de mensen van zijn welbehagen’. Tegenover de hemel staat: de aarde, tegenover God: de mensen van zijn welbehagen, en tegenover Gods eer staat: de menselijke vrede. Maar bij die eerste tegenstelling gaat het in onze gedachten al gauw mis. Zit ik er ver naast als ik vermoed dat ons idee over de verhouding van hemel en aarde zo ongeveer samenvalt met het woord van de wijze in Prediker 5:1: ’God is in de hemel en jij bent op aarde’? God is in de hemel, Hij is ver weg, ongenaakbaar. Hij ziet jou wel, maar jij Hem niet. Jij bent op de aarde, daarom zijn de dingen van God niet jouw business, jij hebt met de hemel niets te schaften. Jij hóórt en past daar ook helemaal niet! Wanneer we zo over de verhouding van hemel en aarde denken, kunnen we ons eigenlijk niet voorstellen dat God iets met de aarde te maken zou willen hebben. Voor Hem moet de aarde toch als een vies vaatdoekje zijn, dat je tussen twee vingernagels vasthoudt en gauw weggooit!

Maar zo liggen de dingen in de bijbel Godzijdank niet! Integendeel: daar is de hemel heilzaam en helend op de aarde betrokken en we zien er telkens een verlossende beweging van de hemel naar de aarde toe. Een prachtig voorbeeld is Jesaja 63:19b-64:3 (een tekst die in de Adventstijd in de kerk gelezen wordt!): ’Scheurde u maar de hemel open om af te dalen! De bergen zouden voor u beven. Zoals vuur dorre twijgen in vlam zet, zoals vuur water doet koken, zo zou u uw vijanden uw naam laten kennen en alle volken voor u laten beven, omdat u de geduchte daden doet waarop wij niet durven hopen. Als u toch zou afdalen! De bergen zouden voor u beven. Nog nooit is zoiets gehoord, niet eerder zoiets vernomen. Geen oog zag ooit een god buiten u, die opkomt voor wie op hem wacht.’ Hier spreekt de profeet over zijn vurige wens dat de Eeuwige zich bevrijdend in de aangelegenheden van de aarde mengt. Hij verlangt ernaar dat Israëls God de boosdoeners terugfluit om ruimte te maken voor de mensen die tot nu toe geleden hebben onder het kwaad dat door hen aangericht wordt. In het boek van de psalmen zingt de dichter van Psalm 76 over dit bevrijdende oordeel van God: ‘Vreeswekkend bent u; wie kan uw toorn trotseren? Vanuit de hemel klonk uw oordeel, de aarde vreesde en hield de adem in: u, God, rees op om recht te spreken, te redden alle vernederden op aarde.’

Met deze bijbelse geluiden in het oor, beginnen we te begrijpen dat in de Engelenzang de hemel en de aarde niet stilletjes naast elkaar staan, maar dat er ook hier een geweldige beweging van bevrijding en van een rechtzetten-van-de-dingen plaatsvindt. Met de geboorte van het Kind in de stal brengt de Eeuwige vanuit zijn hemel vrede op de aarde en om dat te vieren bezingen de koren van de engelen in de hemel zijn lof in de hoogste tonen. Des te verdrietiger dat er bij ons mensen zoveel diepe achterdocht tegen God heerst. We vertrouwen Hem niet en zijn ervan overtuigd dat Hij ons klein wil houden en ons zelfs onze kleine pleziertjes niet gunt. Maar juist in die vergiftigde atmosfeer komt God zelf tot ons en plaatst zich nota bene als onze gelijke onder ons. Ja, Hij wordt zelfs onze dienaar! Hij neemt de plaats in van het uitschot in deze wereld en omgééft zich ook met zulk uitschot. Bij hen – te beginnen bij hen – brengt Hij vrede op aarde tot stand. Door de aanwezigheid van dit Kind in hun midden, is de grote goede God te vinden in de achterste rijen en in de diepste putten van deze wereld. Tussen de verliezers, de boeven, de wanhopigen. Zij hoeven zich niet omhoog te werken, maar mogen de liefdevolle, bevrijdende vrede van God ervaren, en dat in hun leven van alledag. Als dat geen reden is om feest te vieren en in de hoogste tonen Gods lof te zingen!

Tot slot moeten we nog één dingetje rechtzetten: in het ‘Ere zij God’ zingen we in de ‘aanvoegende wijs’. ‘Ere zij God.’ Maar die aanvoegende wijs staat er in de bijbeltekst niet – sterker nog: er staat helemáál geen werkwoord! Maar áls er een werkwoord zou staan, zou het beslist niet in de bescheiden, maar ook aarzelende wensvorm staan (‘Ere zij’, dat wil zeggen: ‘laat er eer zijn’). Nee, in de hemel ís er oorverdovende eer voor God, want met dit Kind hééft Hij op de aarde vrede gebracht. Wij hoeven die vrede alleen nog maar even aan te nemen …

ds. Kees den Hertog