Meditatie: Zingen tegen Corona

Het nieuwsbericht van de afgelopen week eindigde ermee. Na de vloed van duistere beelden een lichtpuntje. Het nieuws had ook op die avond artsen en verpleegkundigen in steriele witte pakken laten zien. Men had virologen en politici aan het woord gelaten. Angstige mensen met mondkapjes waren zichtbaar geweest. Ziekenauto’s en politieagenten. Lege straten in Italië. En op de achtergrond steeds weer die zon, die oranje afbeelding van dat, voor onze ogen onzichtbare virus, dat de wereld bedreigt. Maar toen dat lichtpuntje. Beelden en klanken, opgenomen door een mobielcamera.

Een jonge, Italiaanse vrouw opent de deuren van haar balkon, doorbreekt de eenzaamheid van de quarantaine en stemt een lied aan. Vol overgave stemt zij een prachtig lied aan. En haar gezang klinkt zo mooi, is zo aanstekend, dat er aan de overkant van de straat een raam opengaat. Iemand anders stemt mee in, in dat prachtige lied. De tweede stem. En in dezelfde straat gaat een balkondeur open. Weer iemand stemt mee in. Totdat het uiteindelijk klinkt, alsof er een koor zingt.

Een lichtpuntje na de vloed van duistere beelden. Mensen zingen, dwars door de eenzaamheid van de quarantaine heen, tegen Corona. En intussen verspreiden zich deze beelden over de wereld. Intussen wordt er ook in Spanje, Frankrijk, Duitsland en Nederland aan ramen en balkondeuren gezongen. Na een oproep van de EKD klonk afgelopen woensdag vanuit ramen, tuinen, en vanaf balkons in heel Duitsland om 19:00 uur het ontroerend mooie lied van Matthias Claudius: Der Mond ist aufgegangen.

Wat voor een kracht bergt het zingen in zich! Ik denk, dat het niet voor niets is, dat ook in de kerk het zingen een vast bestanddeel van de liturgie is. Zingen is verklappen, dat het anders kan, zo sprak wijlen Okke Jager. Zingen is verklappen, dat het anders kan. En zo wordt er in het Oude Testament heel wat gezongen. Net als ook in het Nieuwe Testament.

In zijn brief aan de Filippenzen (Filippenzen 2, 6-11) citeert Paulus een lied, dat in de eerste gemeenten van de vroege kerk een plaats in de liturgie heeft en gelijktijdig verkondiging is. Het is een lied vol passie.

Hij die de gestalte van God had,
hield zijn gelijkheid aan God niet vast,
maar deed er afstand van.
Hij nam de gestalte aan van een slaaf
en werd gelijk aan een mens.
En als mens verschenen
heeft hij zich vernederd
en werd gehoorzaam tot in de dood –
de dood aan het kruis.

Soms zegt een lied meer dan duizend woorden. Soms doet een lied meer met je dan een lange rede of misschien ook wel een preek. Voor Paulus is dit lied een grote troost. Hij zit in de gevangenis en heeft het uitzicht op de dood. Maar met de eerste klanken van dit lied, weet hij zich omringd door de nabijheid van God. Zoals Jezus zich in Gods Naam tot de gekromde mensen van deze aarde heeft neergebogen, zo weet Paulus zich ten diepste bij God geborgen. Je kunt niet dieper vallen dan in Gods eigen hand, dicht Arno Pötzsch zijn lied, midden in de diepste diepte van de Tweede Wereldoorlog.

Niet dieper vallen dan in Gods eigen hand. En meer dan dat. Want het lied gaat door. Het lied gaat verder. Midden in de diepte wordt Paulus uitzicht geschonken. Aan alle diepte en aan de dood voorbij mag hij hoogte zien en leven. Het lied vol passie wordt tot een eerste Paaslied.

Daarom heeft God hem hoog verheven
en hem de naam geschonken
die elke naam te boven gaat,
opdat in de naam van Jezus
elke knie zich zal buigen,
in de hemel, op de aarde en onder de aarde,
en elk tong zal belijden:
Jezus Christus is Heer,
tot eer van God, de Vader.

Zingen is verklappen, dat het anders kan. Dat het leven sterker is dan de dood. Paulus weet er een lied van te zingen. En wij mogen met Paulus instemmen. Juist en vooral ook vandaag, op deze zondag Lätare, de zondag van de jubel. Op weg van passie naar Pasen zingen tegen Corona. Met elkaar verklappen, dat het anders kan.

Rens Dijkman-Kuhn