Ont-moet-ingen met God

Preek over Mattheüs 11:25-30

Hebt u dat ook: dat je soms zo dodelijk vermoeid kunt raken van al die din­gen die wij ‘moeten’? We ‘moeten’ nog de zolder opruimen, het gras maaien, naar de tandarts, onze belastingaangifte invullen, de auto naar de garage brengen, de buren uitnodigen. En als christen ‘moet’ je dan ook nog eens een heleboel dingen meer: je ‘moet’ je naaste liefhebben als jezelf en God boven alles, je ‘moet’ ieders dienaar willen zijn, méér geven dan men van je vraagt, zeventig maal zevenmaal vergeven, je vijanden lief­hebben en als je geslagen wordt, ook nog je andere wang aanbieden.

Nu staan we vooral bij dat tweede lijstje – de dingen die van ons als chris­tenen verwacht worden – niet zo vaak stil. Dat zal ook wel een manier zijn om onszelf te beschermen, want anders zouden we wanhopig raken van alle getob en gezwoeg. Hoe kunnen wij nu in Godsnaam aan al deze eisen voldoen?

In ons Liedboek staat een mooi gezang (837), dat ook al in het oude Lied­boek voor de Kerken stond (170). Vroeger heette het: ‘Meester, men zoekt U wijd en zijd’ en in het Nieuwe Liedboek: ‘Iedereen zoekt U, jong en oud’. Het is de vertaling van een Zweeds kerklied, die in het Nieuwe Liedboek is gemoderniseerd. De laatste regels van het eerste couplet luiden: “Eens vindt U ons, bij dag of nacht, / moe van onszelf en zonder kracht, / dor­stend naar liefde en zegen.” Het is fijn dat dit lied het, zij het in een nieuw jasje, in ons nieuwe Liedboek heeft gered. Het vertelt ons dat we op zulke momenten van inkeer dus in ieder geval niet alleen zijn. Er zijn veel meer, en ik durf zelfs te zeggen: het zijn juist opréchte christenen die net als wij in een helder moment dodelijk vermoeid kunnen raken van zichzelf. Een­voudigweg omdat het ons niet lukt om werkelijk deze weg te gáán, onszelf weg te cijferen voor God en de naaste en onze agenda alleen nog maar te laten vullen door wat God van ons vraagt, en niet door wat wij allemaal nog graag voor onszelf zouden willen bereiken.

Het is mooi dat we voor deze gemoedstoestand in ons gezangboek woor­den vinden. Maar nog mooier vind ik dat Jezus zèlf woorden gevonden heeft om ons hart op deze wanhopige twijfels aan te spreken: “Kom naar mij, jullie die vermoeid zijn en onder lasten gebukt gaan, dan zal ik jullie rust geven. Neem mijn juk op je en leer van mij, want ik ben zachtmoedig en nederig van hart. Dan zullen jullie werkelijk rust vinden, want mijn juk is zacht en mijn last is licht” (Mt 11:28-30).

De uitleggers zijn het erover eens dat Jezus mensen aanspreekt die drei­gen te bezwijken onder de last van de wet. In rabbijnse teksten is ‘juk’ een veelgebruikt beeld voor de verplichtingen die een jood in verband met zijn godsdienst op zich neemt en die gedragen moeten worden. (In Palestina werd een juk niet door mensen gedragen, maar door dieren, vooral door run­deren. Aan dat juk werd bijv. de ploeg vastgebonden.) De wetsgeleer­den waren mensen met een sterke en hartelijke liefde voor de wet van God. Ze bedachten allerlei manieren om te voorkomen dat ze per ongeluk aan het ene of andere voorschrift niet zouden voldoen. Daar hadden ze een mooi beeld voor: ze noemden hun werk een ‘hek’ rond de Tora. Stelt u zich de wil van God als een stuk privé-gebied in een groot bos voor. Dan is het mogelijk dat je al wandelende per ongeluk in dat verboden gebied terecht komt. In dat geval is het niet je bedóeling om tegen de wil van God in te gaan, het overkòmt je. Daarom bedachten de wetsgeleerden als op­los­sing dat ze al een heel stuk vóórdat je die grens bereikt, hun eigen gren­zen opwierpen. Wanneer je je dan aan één van hun voorschriften niet houdt, is daarmee nog lang niet gezegd dat je de wet van God overtreden hebt. Misschien – hopelijk – bevind je je dan nog steeds in het tussenge­bied, tussen de buitengrens van de wetsgeleerden en de werkelijke grens van de wil van God. Op ons mogen veel voorschriften als muggenzifterij overkomen – gebóren zijn ze uit de oprechte wens om Gods wil te doen. En ook een wetsgeleerde maakte zich daarvoor nederig en dienstbaar.

Eén voorbeeld. Van de opbrengst van het land moest je tien procent aan de tempel geven, voor God: de ‘tienden’. De rest mocht je verkopen. Maar als koper wist je nooit zeker of de verkoper dat wel gedaan had. Wanneer een wetsgeleerde op de markt graan of wijn of olie kocht, betaalde hij daar­om nog eens tien procent als tempelbelasting voor het heiligdom. Op die manier wist hij zeker dat hij alleen dingen at waarvan de tienden aan de tempel afgedragen waren. Prachtig, nietwaar? Daar spreekt oprechte liefde voor God en zijn wil uit!

Het probleem is dat een dagloner of een klein keuterboertje geen moge­lijk­heden had om aan zulke extra-voorschriften te voldoen. Zij moesten alle zeilen al bijzetten, alleen maar om te overleven. Overal nog eens tien pro­cent extra belasting over betalen om zeker te weten dat de tienden zijn afgedragen, daar hadden zij de middelen niet voor. Daar kwam nog bij dat deze mensen zó hard moesten werken voor hun levensonderhoud dat ze de tijd niet hadden om zich met Gods Tora bezig te houden. Een beetje cru gezegd, hadden zij de keuze tussen de hongerdood of ongehoorzaam­heid aan Gods wet. Geen wonder dus, dat zij afgemat waren en onder zwa­re lasten gebukt gingen!

Maar nu moeten we goed oppassen dat we niet in een valkuil stappen! We zouden immers kunnen denken dat Jezus zegt: Kom maar naar Mij. Jullie hebben het zo zwaar onder de last van die wet. Maar als je bij Mij komt, hoef je je niet meer aan de wet te houden, want ik vertel jullie dat God even­goed van jullie houdt. Maar als u goed geluisterd hebt, weet u dat dat niet is wat Jezus zegt. Wat Hij wèl zegt, is: “Ik zal jullie rust geven. Neem mijn juk op je en leer van mij, want ik ben zachtmoedig en nederig van hart. Dan zullen jullie werkelijk rust vinden, want mijn juk is zacht en mijn last is licht.” Met andere woorden: De tegenstelling is niet of je wel of geen juk draagt. De vraag is wiens juk je draagt. En de eisen van Jezus zijn niet min­der, maar eerder méér dan die van de wetsgeleerden! Ik noemde er aan het begin al een paar op: je naaste liefhebben als jezelf en God boven alles, ieders dienaar willen zijn, méér geven dan men van je vraagt, ze­ven­tig maal zevenmaal vergeven, je vijanden liefhebben en als je gesla­gen wordt, ook nog je andere wang aanbieden. Dat alles staat niet in de wet van Mozes, maar in het Evangelie! Hééft Jezus dan überhaupt iets aan te bieden waar je vrolijk van wordt?

Jezus zelf nodigt ons uit om bij Hem rust te vinden, juist in ons op­gejaagd-zijn door al die dingen die wij ‘moeten’. En Hij vertelt ook hoe dat kan: Hij is ‘zachtmoedig en nederig van hart’. Het gaat dus bij Hem niet in de eerste plaats om de les die we leren, maar om de persoon van wie we het leren. Jezus’ kritiek op de wetsgeleerden van zijn tijd was dat ze de mensen wel zware lasten oplegden, maar geen vinger krom maakten om hen die lasten te helpen dragen. Dat doet Hij zelf dus wel en Hij doet dat door de houding die Hij aanneemt.

Hij is zachtmoedig, niet bars of hardvochtig. Ik zie die zachtmoedigheid bij­voorbeeld daarin dat Hij niet een éénheidsles aanbiedt die iedereen moet leren. Nee, Hij past zijn les aan de persoon aan die Hij voor zich heeft. Tegen een rijke die de wet vervult, zegt Hij: verkoop alles wat je hebt en kom dan terug en volg Mij. Jouw rijkdom maakt het mogelijk om de wet tot in de puntjes te vervullen en je zo voor God veilig te voelen. Maar dat doe je voor een God die niet je vriend is, maar voor een veel­eisende God. Nu gaan we het eens zonder die rijkdom proberen. Je hoeft daarbij niet zelf het wiel uit te vinden: je mag in het spoor gaan dat ik voor je baan en dat je bij een God brengt die je Vader is omdat ik je broeder ben. Tegen een ander die Hij genezen heeft, zegt Hij alleen maar: ga heen en zondig niet meer. Je bent vrij; blijf nu ook vrij! En tegen Zacheüs zegt Hij: Zacheüs, voor Mij ben jij geen hopeloze mislukkeling die het voor God en de mensen helemaal verprutst heeft. Ik heb jou op mijn missie voor God nodig, Ik moet vandaag bij jou in huis zijn om voor jou en jouw soort mensen de aanloophaven van God te zijn. Zacheüs hoeft Jezus niet te vol­gen. Het is voldoende dat hij ontdekt dat God hem wonder boven won­der aanvaardt zoals hij is. Dan vindt hij de vrijheid om die fouten in zijn leven die hij terug kan draaien, ook recht te zetten. Niet om dan vergeving te vinden, maar omdat hij al vergeving gevonden hééft. Zo heeft Jezus voor iedereen een persoonlijke les van God, van het leven met God. En die les is in wezen de weg die Hij zelf gaat. Je ziet Hem in heel het Evan­ge­lie rondgaan en met de ogen van zijn Vader naar de mensen kijken, lief­devol en vol ontferming, speurend naar mogelijkheden hoe in hun leven God tot zijn eer kan komen. Niet veroordelend om hun verleden, maar uit­nodigend om de toekomst aan te nemen die God voor hen al klaarge­legd heeft. Ze hoeven er alleen maar in te stappen.

Dat was de les van de zachtmoedigheid van Jezus. Maar Hij noemt zich­zelf ook ‘nederig van hart’. Nederig, dat is: kwetsbaar, zoals de arme, de dag­loner, degene die zich niet tegen de wispelturigheden van het leven kan indekken maar er zonder bescherming aan blootgesteld is. Dàt je in die positie bent – en ook in het rijke Duitsland zijn er miljoenen mensen die maar heel wei­nig zekerheid hebben! – daar kun je niet veel aan doen. Alleen: je kunt wèl kiezen welke houding je in die positie aanneemt. Ben je boos omdat je rijken om je heen ziet die het zoveel gemakkelijker heb­ben? Reageer je als een deugniet die vanwege zijn hulpeloosheid pakt wat hij pakken kan, onder het motto: ‘Hilf dir selbst, so hilft dir Gott’? Of aan­vaard je vrolijk je gebrek als de plaats in het leven die jou van Gods­wege toevalt? Dat laatste bedoelt Jezus volgens mij als Hij zegt: Ik ben nederig van hart. Hij mokt er niet om, Hij aanvaardt van harte dat zijn Vader aan de dieren wel, maar aan Hem niet een plaats heeft gegeven om zijn hoofd neer te leggen. Omdat het immers niet om Hem gaat, maar om zijn Vader in de hemel. En omdat zijn Vader in de Hemel Hem innig lief­heeft, kan Hij vrolijk alles aanvaarden wat zijn Vader Hem te dragen geeft. Want als het van déze Vader komt, dan zal Hij er ook een zegen in gelegd hebben. En niet een zuinige, maar een rijke zegen. ‘Een mens moet dáár bloeien waar God hem gezaaid heeft’, las ik eens (in het Fries) op een tegeltje. Daar ben ik het helemaal mee eens, alleen zou ik ‘moet’ dan liever veranderen in ‘mag’. Want waar ik ook ga of sta in het leven, altijd is het een plaats om God te loven voor zijn goedheid en er te zijn voor de mensen die ik daar aantref en die allemaal, net als ik, door God innig geliefd zijn en voor wie Hij een plaats in zijn koninkrijk klaar heeft.

Dat is geen romantische weg, die ons naar een idylle brengt. Jezus ging die weg en Hij belandde aan het kruis. En tegen zijn leerlingen zei Hij: Wie achter mij aan wil komen, moet zijn kruis op zich nemen en Mij navolgen. Het kruis, het juk dat Jezus ons oplegt, ze blijven een kruis en een juk. Maar de last ervan heeft Hij voor mij gedragen. Voor mij liggen ze daarom zacht op de schouder en zijn licht om te dragen. Hij vraagt immers niet meer dan ik aan kan, en ik weet dat ik zó bij God uitkom, die mij aan het ein­de van die weg al met open armen staat op te wachten. Ja, sterker nog: het is als bij het curlingspel dat in de winter op het ijs gespeeld wordt. Het cur­ling is een brede, ronde tol die over het ijs geworpen wordt om (een beetje als een bal van jeu de boule) bij een klein doel verderop uit te komen. Aan het begin van de baan staat de speler die het curling op het ijs werpt en de juiste richting geeft. Aan het einde staan medespelers, die op het laatste stukje het ijs met een bezem bewerken om het curling nog nèt dat kleine beetje door te laten glijden tot het direct bij het doel ligt. Zo is God in mijn leven bezig om de weg naar zijn grote toekomst zó vrij te ruimen dat ik er samen met Jezus aankom. Daarom geeft Jezus ons een zacht juk en een lichte last. En dan kan ik mij aan het einde er alleen nog maar over verbazen dat Hij alles zo wonderwel heeft laten gelukken!

Amen.

Kees den Hertog, 21 juni 2020